De wind striemt over het harde, wit uitgeslagen voetbalveld. Buiten de kantine dampen de niet-rokers lekker mee met de verstokte roggelaars. Het team is al wat verzwakt. Voorafgaand aan het seizoen leek de eerste selectie sterker als ooit te voren. Posities dubbel bezet; harde verdedigers, hazen van lopers en niet te vergeten één rasechte goaltjesdief. En nu is het november.
Er zijn mensen die, wanneer de bomen kaal en de vijvers bevroren zijn, ineens een stuk feller uit hun ogen kijken. Van die jongens die van kwast en de gestampte pot houden. Jongens als Van der Poel, mannen als Henk Angenent. Ik noem ze de wintersporters van het vlakke land. Deze jongens, laat ik duidelijk zijn, voetballen amper.
Waar de eerste graden onder nul bejubeld worden door deze mannen, begint de hel voor de mooiweervoetballer. Een mooiweervoetballer houdt natuurlijk van de zomer, van die dagen waarop de zon je naar de bidon dwingt. Hij kijkt met gemak tegen de zon in, elke zweetdruppels brengt hem dichter bij zijn topvorm. Hij komt het liefst met de fiets, in korte broek naar het sportcomplex. Hij heeft al moeite met de herfst. Hoewel die nog wel wat mooie dagen herbergt, hekelt hij het bruine blad dat als bananenschillen onder zijn noppen plakt. Maar zodra het begint te vriezen, kun je hem afschrijven.
Hij traint wat minder vaak, spreekt nasaal door zijn dichtgeslibde holtes. Draagt ook op de wat warmere dagen een sjaal. Met de week zie je de mooiweervoetballer verslechteren. Zijn fluwelen techniek gaat met winterslaap, zijn inzet halveert en zijn klaagzang zwelt aan. De meeste mooiweervoetballers raken vaak geblesseerd, zodat ze op warme massagetafels kunnen liggen, terwijl teamgenoten blubberballen overkoppen en tenen breken op halfbevroren grassprieten. Thuis staat de thermostaat op vol vermogen en een vrij weekend verblijft hij het liefst in de sauna. Vluchtend voor de kou, schuilend voor de sneeuw.
Hard bevroren leer met veters als staalkabels, het is een gruwel. Een kogel van een bal van dichtbij tegen de bibberende binnenkant van zijn dijbeen, een nachtmerrie. Hij hunkert naar het strand, naar een bal op zijn gebruinde bast. De snijdende kou verft rode vlekken op zijn gelaat. Begin september dartelde hij nog langs complete verdedigingen, hooghoudend langs overrompelde backs. En nu, in november, raakt hij ze niet meer. Eigenlijk vanaf het moment dat ze in de winkelschappen liggen, is het gedaan. Zijn liefde voor ijs beperkt zich tot Italiaans schepijs, december kan hem niet snel genoeg voorbij gaan. Het vuurwerk waarmee het nieuwe jaar wordt ingeluid bekijkt hij veilig door het raam.
Dit soort man steelt het pleetje van zijn vriendin om zich lekker ingepakt op de bank te posteren. En in het aankomend weekend klaagt de mooiweervoetballer over de kou die van de dug-out afkomt. Hij voelt zijn tenen niet en heeft zijn maillot al in zijn voetbaltas gedaan, voor het geval dat. Tip: Ook al is hij je vrijetrappenspecialist, laat hem de gehele winter geen vrije trap nemen. Zinloos.
Wie is jullie mooiweervoetballer? Een kou kleumende, kopsnotterige balvirtuoos die de winter hekelt?
Gijs Klompmaker
Show Comments (0)