Vincent Muskee: “Sjonnie”

Heel eerlijk? Eigenlijk waren we vroeger wel een beetje jaloers op Stadskanaal. We verafschuwden ze. We schreeuwden. We deden de gekste dingen. Maar ergens – heel diep in ons hart(je) – waren we gewoon jaloers. Wij Musselkanaal. Ik woonde er. Naast eerst garage Wessels, later Tempel. Dicht bij het AZC, waar nooit iets gebeurde maar wel elke avond de weg met rood-witte linten was afgezet. Er werd in die tijd verdacht veel richting kanaal gekeken, zonder dat er ooit iemand zat te vissen.

Enfin, Stadskanaal dus. Stond voor ons synoniem aan John Bieze. John noemde zichzelf John (spreek uit: Djon), wij noemden hem bij zijn echte naam: Sjonnie. Sjonnie droeg krokodillen lederen schoenen, had de mooiste vrouwen, was nogal vlot van de tongriem gesneden en had een sportzaak. Sjonnie stond vaak hele dagen in de deuropening. Voor het passen en afrekenen had hij personeel. Sjonnie was voor ons alles wat Stadskanaal zo vreselijk maakte: uit de hoogte, arrogant, klouk en kak. In die tijd was er maar één manier om alle opgekropte woede er uit te gooien: op het voetbalveld. En dat gebeurde. Te pas en vooral te onpas. Musselkanaal – Stadskanaal (of andersom) was bloed aan de paal. Letterlijk en figuurlijk.

Ik herinner me Robert Muller. Een werkelijk fantastische doelman. Die liet zich in Stadskanaal provoceren. Kreeg de rode kaart, zette het op een rennen en trapte een cornervlag middendoor. Het Beest Muller was niet te temmen. Ik herinner me Henk Meijer. Best een aardige gast, al zei je dat als groenwitter niet hardop. Henk schopte onze Wessel het hele veld over. Ook als de scheidsrechter niet keek. Wessel liet zich er niet eens door imponeren, Henk haalde met zijn methode vooral het bloed onder onze nagels vandaan. Wessel schoot er met bebloede enkels gewoon een paar in. Uiteraard richtten wij onze pijlen vooral op Sjonnie. De bluffer. Op het voetbalveld had hij een extra naar trekje. Dan namelijk, eindigde bij hem elke zin op het woordje joh.

‘Goed gezien joh’ (tegen de scheidsrechter)
‘Lekkere tackle, Henk joh (‘ tegen Meijer na weer een aanslag)
‘Heb jij gel bij je joh? (tegen iedereen. Sjonnie was nogal ijdel)

Ik heb ontelbare derby’s gezien. Het werd elk jaar minder en minder. De spelers van weleer – zelfs Sjonnie – zouden zich kapot lachen om de hoofdrolspelers die zondag om 13.59 uur tijdens Koning Voetbal het veld oplopen. Dat? Dat was vroeger het derde elftal. Groepje 3, bijgestaan door de leider der leiders, Willem Cosse. Wij moedigden Wessel, Henkie Honken en Harry Scholtens aan, en klapten onze handen kapot voor Henjo Borgman en Willy Kral. We scholden Sjonnie, Henk, de gebroeders Schuiling en Pascal Kost uit. Die rooie. Goede voetballers, allemaal. Waar de supporters van nu naar kijken lijkt niet op voetbal. Het is negentig minuten lang heel erg goed je best doen. Het is de lamme tegen de blinde. Het is – overal aan de orde – de nivellering van het amateurvoetbal.

We scholden vroeger nooit op Boy. Scoorde hij, dan vloekten we slechts binnensmonds. Op de een of andere manier dwong Boy respect af. Boy liep ook nooit weg. Die liep gewoon de kantine binnen, ook als daar net een enorme vechtpartij was ontstaan, stapte over wat bebloede supporters heen om een biertje te bestellen, ondertussen een shagje draaiend. Op Boy schold je niet. Boy was een aardige vent. Jammer dat hij in Stadskanaal woonde.

We scholden dus wél op Sjonnie. Later schold ik op iedereen. Ik keerde de club de rug toe. Om niets, maar ik was lid af. Pa Muskee werd daarop aangekeken, helemaal als hij ‘negatief’ over Musselkanaal schreef. En negatief was hij, vonden de intellectuelen (..) uit mijn dorp. Pa mocht niet zeggen dat iemand een kans miste of naast schoot. Dat was negatief. In Musselkanaal moest je alles met de mantel der liefde bedekken. Moest je van een bal die naast ging een doelpunt schrijven. En dus hing er ooit een spandoek op sportpark Pagedal. ‘Muskee wees positief. Niet zero.’ De schrijffouten vertelden het verhaal.

Toen was ik er wel klaar mee. Rivaliteit is mooi, hoort er ook bij net als clubliefde, maar dit nam bizarre vormen aan. Er zijn grenzen. Pa overigens, trok zich er niet zoveel van aan. Volgens mij bekeek hij het duel staand onder dat spandoek. Later trouwens – en dat weten niet zoveel mensen in Musselkanaal- werd hij door de toenmalige voorzitter – liefkozend ‘aaierkoppie’ genoemd – gevraagd de technische zaken bij de club te gaan doen. Pa greep die gelegenheid vooral aan om zijn mening over de club te geven, in de oude, maar gezellige bestuurskamer aan de Parklaan. ‘Aaierkoppie’ viel na een monoloog van een half uur van pa bijkans flauw. Pa hoorde nadat hij uitgesproken was en de bestuurskamer had verlaten nooit meer iets van de preses.

Musselkanaal – Stadskanaal was ook de wedstrijd van Simon tegen Luc. Dat was bezeten tegen maniakaal. Luc oogde als beste postbode van het Noordelijk halfrond wat rustiger, maar was dat niet. Beiden wilden ten koste van alles winnen. Door Luc werd ik later overigens een beetje fan van Stadskanaal. Reden?
Helma.

Vincent Muskee

  • Show Comments (0)

  • Renate

    Supermooi geschreven Vincent!

Je emailadres wordt niet gepubliceerd. Benodigde velden zijn gemarkeerd met *

Reactie *

  • naam *

  • email *

  • website

You May Also Like

René Nijgh: “De magie van De Kuip”

Afgelopen donderdag heb ik als Feyenoord-supporter enorm genoten van de 1-0 overwinning tegen grootmacht ...

Peter Kroezenga: “Hé scheids!”

Nooit zal er iemand zo bekritiseerd worden als deze bijzondere persoonlijkheid. En nooit zal ...

René Nijgh: “Ik kom weer in Emmen”

Ruim twaalf jaar geleden verliet ik met een hoop bombarie stadion De Meerdijk: “Nijgh niet ...